top of page
Search

Hotel Nationaal, Hengelo

  • Writer: Tamara Stoffers
    Tamara Stoffers
  • Dec 11, 2023
  • 7 min read

ree



Het gebeurt weleens dat men het slachtoffer wordt van de limitaties die een ov-abonnement je oplegt. Zo verandert de trein voor mij tijdens de spitstijd van een koets in een pompoen. En helaas betekende dit dat ik, na een museum bezocht te hebben in een obscure uithoek des landes, vast zat in Hengelo tot de klok half 7 zou slaan.





De stad was al verlaten, op enkele lanterfanters na die zich eveneens verveeld over de brink voortbewogen naar dat wat voor een binnenstad door moest gaan. Het was er donker, koud en ergerlijk oninteressant. Ik besloot dat de misere enkel te bevechten was met een goed boek. Gelukkig droeg ik altijd een exemplaar bij mij voor dergelijke noodgevallen, en restte mij enkel het zoeken van wat warmte en geborgenheid in de vorm van een aangenaam café. Dat bleek overigens een hele opgave voor iemand bij wie de nekharen instinctief rechtovereind gaan staan bij zogenaamd oergezellige Nederlandstalige muziek. Zo kwam ik enigszins verslagen uit op het regenachtige marktplein en trok de conclusie dat ik waarschijnlijk uit mijn comfortzone moest treden. Er was simpelweg geen Villa Suikerberg in Hengelo. Maar verlossend licht drong zich warm en broos door de grote ruit van een wonderlijk onopvallende plek.


Bij Hotel Nationaal stonden de bromelia’s op de vensterbank er piekfijn bij en ging er de belofte van rust en degelijkheid uit van de bijna lege eetzaal. Achter de ruit zat een oudere vrouw achter een glaasje eierlikeur met een gulle toef slagroom verstild te staren naar de lege stoel tegenover haar. Het hele interieur, inclusief bezoekster, leek thuis te horen in het openluchtmuseum als tableau vivant van een degelijke eetgelegenheid in de jaren 60. De muren waren een onbestemd geel en overdekt met ingelijst fatsoen; voornamelijk gravures van het Nederlandsche landschap en Delfts blauwe borden. Boven elk tafeltje hing een lampje met varkensleren kap, die het gevoel versterkte dat hier nooit iets wezenlijks zou veranderen. Het was ouderwets, maar niet op de midcentury modern manier die zo in zwang lijkt te zijn. Welnee. Het geheel was hopeloos verjaard.


Ik was net iets te zeer onder de indruk van dit onderkomen voor vervlogen tijden om meteen binnen te stappen. Het was alsof dit portaal exclusief gereserveerd was voor hen die de hoogtijdagen van Koot en Bie aan den lijve ondervonden hadden en daarnaast vloeiend de meest lokale variatie van het platpraten beheersten. Mijn wollen jas zou dan wel harmonisch samenvloeien met het interieur, maar mijn verdere verschijning zou daar afsteken als een onhebbelijke paarse stip op een oranje sprei. Zo overwoog ik van af veilige afstand of ik daar binnen onopvallend zou kunnen genieten van al deze koddigheid. Alles duidde erop dat ‘doe maar normaal, dan ben je al gek genoeg’ in Hotel Nationaal haar vaste vorm had aangenomen. Gezien deze hoeksteen van de Hengelose mentaliteit al even onverstoorbaar leek te zijn als de vrouw die onbeweeglijk staarde naar de stoel, concludeerde ik dat ik, mits ik behoedzaam te werk ging, waarschijnlijk niets zou kunnen verstoren. Dus besloot ik verder geen acht te slaan op mijn angst voor sociaal ongemak en ging naar binnen.


Mijn voetstappen werden gedempt door het tapijt, waar het aroma van goedkope sigaretten nog steeds uit op leeg te stijgen. Ik liep naar een klein tafeltje in de linkerflank van de zaal. Mijn uitzicht was gericht op de likeurdrinkster, die ik zonder haar medeweten tot Bep had gedoopt, en het venster met de piekfijne rode bromelia’s. Blij verrast dat ik de ruimte zo dapper had betreden, dreef ik mijn hartslag naar beneden door mijn blik allereerst te fixeren op het vaalblauwe tafelkleed van zware kwaliteit. Precies in het midden zat een stichtelijke vouw, waar ik met geveinsde interesse mijn vinger overheen liet glijden. Mijn oren stelden zich scherp op het gesprek aan de stamtafel in de achterste hoek.


“Eb ie ’t al geheurd? D’r bent oplichters in de buurt. Weejewûh, die ene Johan?” De man, die ik verder Piet zal noemen, had bevlogen gesproken en creëerde een langgerekte stilte die de intrige verhoogde. Een slome mannenstem spoorde hem aan; “Wattah?” Piet nam nog even een hoorbare hap lucht en vervolgde zijn verhaal; “Nou da is mie euk een meuie. Weedie nuch, dah ene akkefietje?” Ik keek tersluiks naar Bep, die de sensatie waarschijnlijk eveneens volgde. Maar de spanningscurve dook regelrecht de afgrond in toen de mannen een discussie aangingen over de vermeende plek waar dat eerder genoemde akkefietje had plaatsgevonden. Hierbij verraden hun stemmen op geen enkel moment een oprechte drang hun gelijk te bewijzen. Toen ze het er uiteindelijk democratisch over eens waren geworden dat het hoogst waarschijnlijk de Emmastraat betrof, werd het gesprek onderbroken door een luide ringtone. (Stayin’ Alive van de Bee Gees, een opvallende keuze.) Daarna was de draad van het verhaal kwijt, vergeten, of was er collectief besloten dat het toch niet sappig genoeg was om nader besproken te worden.


Ik had ondertussen de menukaart onder ogen genomen. Op dit geplastificeerde gele A4tje waren alle gerechten en dranken opgetekend die onderdeel hadden kunnen zijn van het Nederlands immaterieel erfgoed, indien iemand de contacten had dit waardevolle document voor te leggen aan UNESCO. “Wat wil je drinken?” Mijn ogen gleden over het aanbod; thee, koffie, melk, appelsap, cassis, brandewijn, zoette witte wijn, jenever en eierlikeur… Naast de snert en het draadjesvlees, kon men zich uiteraard ook tegoed doen aan kroketten op witte puntjes (met garnering) voor zeer democratische prijzen. De lijst sloot perfect aan op de mogelijke wensen van nostalgische burgers met fragiele kunstgebitten. Ik kon het niet laten en bestelde vertederd een bord aardappelkroketten bij mijn thee. Ik was in mijn nopjes, dat spreekt voor zich.


Bep mompelde onverstaanbaar tegen zichzelf van achter haar inmiddels lege glaasje. Op de stoel naast haar stond een berg overvolle tassen. Ze begon hier doelgericht in te graven tot haar arm al tot aan haar elleboog in de uitpuilende rugzak was verzonken. Een porseleinen doosje uitgevoerd in een pseudo-rococostijl verscheen ten tonele, bedrukt met kransen van groene bloemetjes en afgewerkt met gouden randjes. Ze draaide het gedrochtje op fragiele porseleinen pootjes, taxerend rond op het tafelkleed. (Mijn getrainde oog schatte de straatwaarde op één euro vijftig.) Ze legde het losliggende dekseltje terzijde. Haar hand greep iets onzichtbaars uit de lucht, dat ze daarna krampachtig tussen duim en wijsvinger kneep. Ze verplaatste het behoedzaam naar het doosje, bang haar vangst voortijdig te verliezen. Maar het ging goed. Met een tevreden uitdrukking legde ze het dekseltje op de sarcofaag, die hierna terug in de tas verdween. Bep richtte haar aandacht weer op de onzichtbare tafelgenoot tegenover haar. Of zou zij zich er toch ook bewust van zijn dat enkel leegte haar gezelschap hield?


Een opvallend bebrilde vrouw met roze bodywarmer zette het bord aardappelkroketten met garnering voor mijn neus. De plakjes augurk en komkommer lagen als een halo om het porseleinen bakje mayonaise. Om een kleuraccent toe te voegen was een bijna doorzichtig schijfje sinaasappel over deze compositie gedrapeerd. Het was zo aandoenlijk knullig gepresenteerd dat ik zowaar moeite moest doen om een kreetje van plezier te onderdrukken. Maar ik speelde het spel van burgerlijke normaliteit meesterlijk mee en zei bedeesd bedankt. Het was immers mijn doel geen opzien te baren, zodat het gedrag van de aanwezigen niet beïnvloed zou worden door mogelijke breuken met hun routine. Deze onzichtbaarheid kan men zich effectief toe-eigenen door zich een kamerplant te wanen die eveneens samen zou vallen met de omgeving. Ik beeldde mij in een rode bromelia te zijn. En het is allicht aan deze camouflagetechniek te weiden dat, ondanks dat mijn aanwezigheid inmiddels door alle bezoekers was opgemerkt, alles wat hier vermoedelijk als normaal gold zich voortzette.


“Vah die straatmuzikanten. Dah geui ik mien euroo nog liever in de riolering. Dat bent allemeuh oplichters. Dan komen ze ’s murregehs met zo euh bussie.” Ongetwijfeld gesticuleerde de spreker illustrerend met zijn handen. Ik sabbelde ondertussen de herinnering aan oma’s salade uit een augurkenschijfje. Bep had nu pardoes een koplamp van een fiets boven tafel getoverd. Ze draaide het object verwonderd rond, alsof het uit een andere dimensie was gekomen en ook hier een geheim in schuilde.Vermaakt sopte ik mijn kaakje in de thee. De kruimels zonken langzaam naar de bodem van het kopje. Zou het iemand opvallen als ik een paar dingen neerpende? Ze zouden mij makkelijk kunnen aanzien voor een ijverig studente. Voor de generatie die hier zat was het inschatten van de precieze leeftijd van eenieder onder de 30 waarschijnlijk een blinde vlek. Een paar antropologische observaties kwamen inmiddels al onopgemerkt neer op het papier van mijn schetsboek.


Een man in verregaande staat van fysiek verval slenterde vals neuriënd vanaf de stamtafel naar de deur. Bep leefde op en riep hem toe; “Doe je de groeten aan Jo?” De man wendde zich langzaam tot haar, de open deur al in zijn hand. “Wah?” De stem behoorde toe aan Piet, die zo bekwaam was in het identificeren van oplichters. De twee keken elkaar in stilte aan, alsof er ooit ook een akkefietje tussen hen was geweest. De kanariepiet, die onopvallend in een nis stond, doorbrak de eigenaardige sfeer met schel gekrijs. “Oohja”, zei de man en verdween. Bep begon in uiterste concentratie onaardigheden te mompelen tegen de koplamp. De waardin had het gesprek achterin al overgenomen en stak van wal over haar eigen opzienbarende avonturen.“Ek hep weh 48 teesakkies veur eeehn euroo uut Duutslând.” De overgebleven mannen bromden goedkeurend. Een Duitse smartlapzanger begon zachtjes op de achtergond te klagen over de staat van zijn huwelijk. Zijn stem lag besloten in het lint van een cassetteband, die hier waarschijnlijk al jaren het repertoire bepaalde. Ik had genoeg gehoord.


De klok tikte half zeven aan en ik besloot terug te keren naar een stad waar orde en fatsoen iets minder grondig geconserveerd is. De waardin viste mijn wisselgeld uit de kristallen asbak achter de toonbank. De oudste gast aan de stamtafel keek loom over zijn schouder in mijn richting terwijl hij met de zijkant van zijn bierviltje patronen tekende in het hoogpolige tafelkleed. Achter hem flikkerden twee flipperkasten loos hun belofte van vertier. Hier leek de enige reuring voort te komen uit tweedehands belevenissen, opgedaan door mensen die zich nooit in dit lokaal ophielden. Bep had, allicht de wijste van allen, besloten dat de interacties met haar artefacten volwaardigere belevenissen opleverden dan eventuele opname in dit gezelschap. Dat sierde haar.


Bij de deur stak ik amicaal mijn hand op naar dit waardige mede-buitenbeentje. In zekere zin groette ik haar uit solidariteit; ik verwacht over vijftig jaar ook een Bep te zijn, die ’s avonds in haar eentje een drankje doet in een café zonder zich te vervelen. Al zou ik in mijn tas dan een typemachine meenemen, waarmee ik eventueel gewauwel van ontevreden leeftijdgenoten effectief zou kunnen overstemmen. Ik kijk er naar uit de leeftijd te bereiken dat men mij dergelijke kapriolen eindelijk zou kunnen vergeven

 
 
 

Recent Posts

See All

Comments


  • Instagram

Het Correspondentiekantoor is gerealiseerd dankzij makershuis VAKTOR.

© 2023 Het Correspondentiekantoor


Deze website is ontworpen door studio-lauw.com

bottom of page